12
maart
2020
|
16:43
Europe/Amsterdam

Evolutie – in theorie en praktijk: dertig jaar geleden debuteerde de Mercedes-Benz 190 E 2.5-16 Evolution II

Een indrukwekkende première dertig jaar geleden: in 1990 lanceerde Mercedes-Benz de 190 E 2.5-16 Evolution II van de 201-serie. De high-performance sportlimousine was de straatversie van de gelijknamige DTM-toerwagen. De limousine, gebouwd in een kleine oplage van 502 auto’s en altijd in de lakkleur blauwzwart metallic, was gemakkelijk te herkennen aan zijn machtige achterspoiler voor inzet in de autosport.

Compacte sportwagen: de 190 E 2.5-16 Evolution II met 173 kW (235 pk) veranderde de kijk van het publiek op de ‘Baby Benz’. De sportwagen, door zijn fans meestal simpelweg ‘EVO II’ genoemd, verhief dertig jaar geleden de succesvolle compacte 201-serie tot waardige speler in het segment van high-performance auto’s. Zijn status kwam ook tot uiting in de prijs: klanten met sportieve ambities moesten volgens de prijslijst ten minste DM 115.259,70 uitgeven voor een EVO II. Ter vergelijking: de 190 E 1.8 van de 201-serie (80 kW/109 pk), die een jonge doelgroep aansprak en bijna half zo krachtig was, werd aangeboden voor minder dan een derde van die prijs.

Autoshow-debuut: de EVO II maakte zijn publieke debuut tijdens de Autosalon Genève van 8 tot 18 maart 1990. Een jaar eerder presenteerde Mercedes-Benz de 190 E 2.5-16 Evolution (‘EVO I’), ook een straatversie van de toerwagen die bij de DTM-races werd ingezet. Er moeten minstens 500 van een modeltype worden gebouwd om aan de homologatie-eisen te voldoen. De Mercedes-Benz 190 E 2.3-16, gelanceerd in 1984, diende als basismodel.

Krachtpakket: de 173 kW (235 pk) viercilinder M 102-motor werd doorontwikkeld op basis van het EVO I-aggregaat onder leiding van Dr. Jörg Abthoff, destijds Hoofd Motorontwikkeling, en zijn collega’s Rüdiger Herzog, Dag-Harald Hüttebräucker en Rudolf Thom. Die motor had een kortere slag (82,8 mm) en een grotere boring (97,3 mm) dan de motor in de 190 E 2.5-16. Twee metaalkatalysatoren waren standaard bij de EVO II. Het maximale motortoerental was nu 7.700 t/min, wat onder andere mogelijk werd gemaakt door een lager drijfstanggewicht, vier in plaats van acht krukas-tegengewichten en het ombouwen van de nokkenasaandrijving van een duplex- naar een simplex-rollenketting.

Achterspoiler: de markante achterspoiler maakte van de EVO II in 1990 waarschijnlijk een van de meest in het oog springende Mercedes-Benz productieauto’s sinds de 300 SL ‘Gullwing’ (W 198) uit 1954. De boxvormige spoiler werd ontwikkeld door aerodynamisch engineer Rüdiger Faul (Mercedes-Benz Ontwikkeling in Sindelfingen) samen met professor Richard Läpple van de Technische Universiteit van Stuttgart. Om de stabiliserende neerwaartse druk op de achteras te optimaliseren, beschikte de spoiler over een intrekbare flap op de bovenste dwarsverbinding. De onderste spoilerrand aan de achterzijde kon worden gekanteld, terwijl de frontspoiler tweetraps in langsrichting verstelbaar was.

Sportpakket: de EVO II was onder andere voorzien van extra carrosserieverstevigingen en grotere 17 inch velgen voor deelname aan DTM-races. De aerodynamische aanpassingen zorgden voor extra downforce ten opzichte van de EVO I: de maximale achteras-downforce van de EVO II was door de spoiler 57,1 kg. Op de vooras was dit maximaal 21,2 kg.

Grootse finale: de motoren die gebruikt werden in de DTM-toerwagens, waren afgeleid van de viercilinder lijnmotoren in de productieauto’s. Het vermogen werd echter opgevoerd van 173 kW (235 pk) in de standaard EVO II tot 274 kW (373 pk). Dit was de laatste DTM-motor die op de motorenontwikkelingsafdeling van Mercedes-Benz werd ontworpen: vanaf dat moment nam AMG deze ontwikkelingstaak over.

Lof van de critici: de EVO II werd positief ontvangen in de vakpers. ‘Automobil Revue’ schreef op 23 augustus 1990 enthousiast: “Zelfs wanneer je de kritische grens bereikt, toont deze vierdeurs sportwagen grotendeels neutrale over- en onderstuurkarakteristieken die nauwelijks worden beïnvloed door lastwisselingen. Als je met de EVO II bewust de grens opzoekt, kan hij op een gecontroleerde manier worden overstuurd.” Het vaktijdschrift ‘auto motor und sport’ meldde in uitgave 15/1990: “De 190 E 2.5-16 is een bochtenkunstenaar pur sang en veruit de meest wendbare Mercedes-Benz. De zachter afgestelde vering biedt ook een comfortniveau dat aan de Mercedes-Benz maatstaven voldoet en is verbazingwekkend soepel voor een limousine die is gebouwd voor actief rijden.”

Sportieve successen: de DTM-toerwagens die werden afgeleid van de 190 E 2.5-16 Evolution II voldeden volledig aan de verwachtingen. De EVO II vierde zijn racedebuut op 16 juni 1990 op de Nordschleife van de Nürburgring. Voor de laatste DTM-race van het seizoen, die op 15 oktober 1990 werd verreden op de Hockenheimring, kregen alle fabrieksteams de beschikking over de EVO II. Kurt Thiim behaalde zijn eerste overwinning op 5 augustus 1990 bij de eerste run van de vliegveldrace in Diepholz. In 1991 werd Klaus Ludwig tweede in de EVO II en in 1992 won hij het DTM-coureurskampioenschap, waarbij hij Kurt Thiim en Bernd Schneider achter zich liet. In het seizoen 1992 wonnen de coureurs van Mercedes-Benz maar liefst 16 van de 24 DTM-races met de EVO II.

*De cijfers worden verstrekt overeenkomstig de Duitse wetgeving ‘PKW EnVKV’ en zijn uitsluitend op de Duitse markt van toepassing. Meer informatie over het officiële brandstofverbruik en de officiële specifieke CO₂-emissie van nieuwe personenwagens is te vinden in de ‘Leitfaden über den Kraftstoffverbrauch, die CO₂-Emissionen und den Stromverbrauch’ voor nieuwe personenwagens, die kosteloos bij dealers te verkrijgen is en bij de Deutschen Automobil Treuhand GmbH via www.dat.de.